Minister Jetten wil absoluut maximum en geleidelijke verlaging van vergoeding stroom zonnepanelen

jul 5, 2022Uncategorized0 Reacties

Er moet een absoluut maximum komen om een redelijke vergoeding vast te leggen die eigenaren van zonnepanelen krijgen van energiebedrijven voor het deel van de opgewekte stroom die ze in de toekomst niet mogen salderen. Minister Jetten voor Klimaat en Energie heeft dat aan de Tweede Kamer laten weten. De afbouw van de salderingsregeling is wel met een jaar uitgesteld tot 1 januari 2025, maar daarna hebben zonnepaneeleigenaren wel versneld minder voordeel.

Jetten heeft nu een wijzigingsvoorstel voor de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag gestuurd naar de Tweede kamer. Voor de afbouw van het salderen is bijvoorbeeld een verplichting voor een meetinrichting voor kleinverbruikers nodig, zodat die de invoeding en afname van het elektriciteitsnet apart kan meten. De wet zou 1 januari 2023 in moeten gaan, om de netbeheerder zo 2 jaar de tijd te geven ervoor te zorgen dat alle kleinverbruikers zo’n meter hebben.

De redelijke vergoeding wordt met de afbouw van de salderingsregeling steeds belangrijker voor consumenten met zonnepanelen. Hierom wil de minister dus regels stellen aan deze vergoeding. ‘De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen’, aldus Jetten. ‘Het vorige kabinet heeft het voornemen gecommuniceerd het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding vast te willen stellen op 80 procent van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met zijn/haar energieleverancier, exclusief belastingen en heffingen. Ik ben van mening dat een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief voor een goede balans zorgt tussen marktwerking en de belangen van de energieleveranciers enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds.’

Jetten geeft verder aan dat het wenselijk zou zijn dat er meer marktwerking ontstaat, zodat kleinverbruikers zelf kunnen bepalen aan wie en tegen welke prijs ze de ingevoerde en zelfgeproduceerde elektriciteit willen verkopen. ‘Vaststelling van het minimumtarief bij algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.’

De redelijke vergoeding zou volgens Jetten echter wel van een absoluut maximum voorzien moeten worden. ‘Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van stroom tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie.’ Aldus Jetten.

Een redelijke vergoeding zou volgens TNO 80% van het kale leveringstarief zijn. In hun berekeningen zou dit in 2025 voor de eerste schijf van energiebelasting overeenkomen met 9,9 eurocent per kilowattuur. Dit zou dan geleid teruglopen in de jaren die volgen naar 8,7 eurocent per kilowattuur in 2030. ‘In de hogere schijven ligt dit bedrag lager omdat daar door TNO wordt uitgegaan van lagere marges voor de energieleveranciers’, duidt Jetten. ‘Als bij het bepalen van het absolute maximum bij de berekeningen van TNO wordt aangesloten, heeft een dergelijk absoluut maximum geen negatieve invloed op de terugverdientijden voor investeringen in zonnepanelen. Hiermee houd ik de terugverdientijden in het oog, net zoals de het doel van de minimumvergoeding (consumentenbescherming), zónder dat deze minimumvergoeding onredelijk hoog uitpakt voor energieleveranciers en daarmee ook voor hun klanten zonder zonnepanelen. Daarbij merk ik op dat het energieleveranciers uiteraard vrij staat hun klanten een hogere terugleververgoeding te betalen. Het loont daarom voor klanten met zonnepanelen om zich bij het afsluiten van het contract te verdiepen in de vergoeding die de energieleverancier betaalt voor teruggeleverde elektriciteit. Ook nu al bestaan daar tussen leveranciers grote verschillen tussen.’